De arm van de HEER is niet te kort om te redden, Zijn gehoor niet te zwak om te luisteren – jullie wangedrag is het dat jullie en je God uit elkaar heeft gedreven; door jullie zonden houdt Hij zich verborgen en wil Hij je niet meer horen. Want jullie handen zijn besmeurd met bloed, je vingers bezoedeld door wandaden, je lippen spreken leugens, je tong prevelt bedrog.
Geen aanklacht is nog zuiver, geen rechtszaak wordt eerlijk gevoerd. Ze vertrouwen op leegte en spreken bedrieglijke taal, ze zijn zwanger van onrecht en baren misdaad. Ze broeden slangeneieren uit, ze weven spinnenwebben. Wie hun eieren eet zal eraan sterven; als er een wordt ingedrukt, komt er een adder uit. Hun spinnendraden zijn ongeschikt voor kleding, wat zij maken kan niet worden aangetrokken. Hun daden zijn heilloze daden, hun handen staan naar geweld. Hun voeten snellen naar het kwaad, ze haasten zich om onschuldig bloed te vergieten. Hun plannen zijn heilloze plannen, verwoesting en rampspoed vergezellen hen. De weg van de vrede kennen ze niet, waar zij gaan is geen recht te ontdekken. Ze begeven zich op kronkelpaden; wie daarop wandelt kent geen vrede.
Daarom blijft het recht ver van ons en is gerechtigheid voor ons onbereikbaar. Wij hopen op licht, maar het is duister, op een sprankje licht, maar we dolen in het donker. We tasten als blinden langs de muur, we tasten rond als iemand die niets kan zien. Op klaarlichte dag struikelen we alsof het schemert, in de kracht van ons leven lijken we dood.